Interview Hennie Kuiper – Oud wielrenner

Olympisch kampioen wielrennen op de weg, Nederlands kampioen en wereldkampioen in 1975, twee keer tweede in het eindklassement van de Tour de France waarin hij twee keer de etappe naar Alpe d’Huez wint en winnaar van vier klassiekers: Parijs-Roubaix, Milaan-San Remo, Ronde van Lombardije en de Ronde van Vlaanderen. En een kast vol zilverwerk bij het veldrijden. Hennie Kuiper is een van Nederlands grootste wielrenners maar bovenal een aimabel mens.


Henny Kuiper – meervoudig kampioen wielrennen met Arnold Pagen

Olympisch kampioen wielrennen op de weg, Nederlands kampioen en wereldkampioen in 1975, twee keer tweede in het eindklassement van de Tour de France waarin hij twee keer de etappe naar Alpe d’Huez wint en winnaar van vier klassiekers: Parijs-Roubaix, Milaan-San Remo, Ronde van Lombardije en de Ronde van Vlaanderen. En een kast vol zilverwerk bij het veldrijden. Hennie Kuiper is een van Nederlands grootste wielrenners maar bovenal een aimabel mens.

Vier dagen voor het interview reed Arnold, partner bij Petram & Co, nog met een groep vrienden onder leiding van Hennie en Adrie van der Poel door de bergen van Mallorca. Een jaarlijks fietsuitje: drie dagen, 300 kilometer fietsen, circa 5800 hoogtemeters en drie dagen verhalen van Hennie. Hij heeft het geheugen van een olifant, kent nog van vrijwel iedere wedstrijd die hij reed het koersverloop. Bij iedere bocht een anekdote.

Rabo

Zijn ‘doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg’ instelling, interesse in mensen en gave voor het vertellen van een goed verhaal, kwamen hem na zijn lange wielercarrière goed van pas toen de Rabobank hem vroeg om gastheer te zijn tijdens de verschillende grote rondes waaraan de Rabo-ploeg deelnam. Zo reed hij ondermeer twaalf jaar lang de hoofddirectie en hun genodigden in een busje rond tijdens de Tour de France. Hennie: “Je zit de hele dag samen in de bus, dus je leert elkaar goed kennen. Ik heb nooit tegen mijn gasten opgekeken en me eigenlijk altijd wel op m’n gemak gevoeld. Het zijn ook mensen die ergens geboren zijn. Soms op een boerderij, soms op drie hoog achter. En net als ik hebben ze een lange weg moeten afleggen om te komen waar ze zijn. Toen ik in ’77 tweede werd in de Tour zat ik tijdens het afsluitende banket naast de grote baas van onze cosponsor TI en zijn vrouw. Hij bleek ook een boerenzoon, dat werd dus een gemakkelijke avond want je hebt veel gemeen. Wat helpt is dat ik mijn talen spreek, ik heb er wel gevoel voor. Handig in het peloton met al die nationaliteiten.“

Boek

Hennie is een drukbezet man die moeite heeft met ‘nee’ zeggen. Geen ideale eigenschap voor een BN-er. Want al puilt zijn agenda uit, hij vraagt ons toch of we ook een stukje willen fietsen. Hoewel we deze uitnodiging graag hadden aangenomen, doen we het niet maar zitten vervolgens wel tweeënhalf uur met hem te praten in zijn kantoortje waarvan de muren zijn bekleed met iconische foto’s van zijn vele overwinningen. Het boek dat zijn zoon recent uitgaf over zijn carrière staat op zijn bureau: 432 bladzijden dik met meer dan 400 foto’s. Hennie: “Heel mooi om zo’n boek als vader en zoon te maken. We hebben ervoor gekozen een mooi, kwalitatief boek te maken, de tekst, maar ook de foto’s en het papier. Een boek met meerwaarde voor de liefhebber die bereid is om ervoor te betalen. Dat heb ik ook wel eens tegen Mart Smeets gezegd, hij schrijft veel, maar met zijn bagage zou hij boeken kunnen schrijven waar hij zo 100 euro voor kan vragen. Je ziet dat veel andere journalisten die vroeger de Tour deden, nu moeten schnabbelen om hun hoofd boven water te houden. Het was een tijd van vrijheid, blijheid maar die gulden werd wel opeens een euro.”

School

Je ontkomt er natuurlijk niet aan tijdens een interview met Hennie: wielerverhalen. Mooie wielerverhalen, zeker die uit de beginjaren. Hennie: “Na de lagere school wilde ik naar de HBS maar het werd uiteindelijk de Rooms Katholieke MTS, 25 kilometer verderop. Drie jaar lang met mijn broer en een paar vrienden op een fiets zonder versnellingen 25 kilometer heen en 25 kilometer terug. Weer of geen weer. We hadden een droog hemd in onze tas. Als we dan op school kwamen eerst even op het toilet een droog shirt aantrekken en dan de klas in. Naar huis was het altijd vol gas, daar heb ik leren malen, achter brommertjes en zo. Hoewel ik toen al wedstrijden reed besefte ik nog helemaal niet dat ik er zo goed in was.”

“De broer waarmee ik samen op de MTS zat kon ook goed fietsen, maar hij was ook gek van paarden. We fokten paarden bij ons op de boerderij waarvan er een met een Amerikaanse amazone naar de Olympische spelen van Sydney is gegaan. Mijn broer zelf wilde ook naar de Olympische spelen, maar dan voor de military. Wat ik kon, kon hij toch ook? Hij had een geweldig paard en haalde de selectie, maar daar ging het mis. Zijn paard stapte in een gat, sloeg over de kop en mijn broer vloog eraf. De foto van die val stond later nog in de krant om te laten zien hoe gevaarlijk de military wel niet was. We waren thuis allemaal gek van sport, ik weet nog goed dat Anton Geesink in Tokio, het hol van de leeuw, goud won in ‘64. En de baanploeg brons. Ik legde plakboeken vol krantenknipsels aan.”

Koersen in België

Als wielrenner met ambitie moest Hennie verder kijken dan z’n woonplaats Denekamp. België was the place to be. Zijn trainer ‘Broer’ Oude Keizer zei dan ook dat hij daar eens heen moest. Hennie: “Stond ik voor dag en dauw boterhammen te smeren en daarna op de fiets met een thermoskan thee naar Oldenzaal, 10 kilometer verderop. Van daaruit met de trein naar Deventer na eerst een stevige discussie met de conducteur over het meenemen van mijn fiets. In Deventer woonde een fietsmaat met een lelijke eend: fiets op het dak en met 80 kilometer per uur naar Eindhoven. Daarna de grens over en een Gazette kopen. Mijn trainer had gezegd dat daar ieder weekend wel 10 tot 15 koersen in stonden. Niet dus, het waren er twee, de dichtstbijzijnde in Zwijndrecht, achter Antwerpen. Mijn maat wilde terug omdat zijn vader jarig was, maar ik drukte door. Prachtig, door de Kempen langs Herental waar ‘de keizer’ Rik van Looy woonde (won 493 wedstrijden, red.) en bij Antwerpen de weg af naar Zwijndrecht waar we aan een man in een volksbuurt vroegen waar de amateurkoers was. Amateurkoers? Ah, ge bedoeld de liefhebbers! Dat bleek zo’n half uur verderop te zijn. Wij in paniek, dat zouden we nooit halen! Maar de man bedoelde loopafstand, we waren er in 5 minuten. Eerst snel nog voor 200 BFR een licentie kopen en daarna verkleden in een garage.”

“En toen koersen; Henk Benjamins en wat andere jongens uit de nationale selectie reden daar ook rond, die wonnen klassiekers! We begonnen rustig in 30 + graden en enorme stofwolken. Maar draaiden al snel links de kasseien op, daar had ik nog nooit op gereden! Vervolgens onweer: spekglad en modder. Het duurde niet lang of ik was iedereen kwijt. Eind van het liedje: ik kwam als allerlaatste binnen. Maar ik heb geen moment over afstappen gedacht. Direct na de koers weer terug naar die garage, een emmertje water stond klaar, wassen, kleren aan, fiets op het dak en terug. Mijn fietsmaat had van tevoren wel gezegd dat als we zouden gaan koersen, hij me niet thuis kon afzetten vanwege de verjaardag van zijn vader. Werd ik dus tussen Markelo en Goor uit de auto gezet, fiets van het dak en nog eens 40 kilometer op de fiets naar huis. Om 01:30 thuis, afmelden op de slaapkamer van mijn ouders: ‘Deze soldaat is terug van de oorlog!’ En hoewel ik laatste was geworden had ik een superdag gehad. Ik was een ervaring rijker: ik had de kasseinen gezien!

Motivatie

“Het moest allemaal uit mezelf komen. Daar word je wel sterker van. Tegenwoordig zie je dat ouders zich veel te veel met hun kinderen bemoeien. Is ook veel eigenbelang. Daar hadden mijn ouders helemaal geen tijd voor, die waren veel te druk met de boerderij. En wij moesten altijd helpen, ik heb de koeien nog met de hand gemolken. Dat was geen enkel punt, dat deed je gewoon. Mijn broers ook. Ik heb van jongs af aan geleerd wat werken is, dat is me later goed van pas gekomen. Adrie van der Poel was ook zo’n gigantische werker, z’n zoon heeft het niet van een vreemde.“

“En je wint niet altijd, je moet het echt heel leuk vinden om vol te houden. De faciliteiten van nu, die hadden we niet. Ik weet nog goed dat we met onze fietsclub in Oldenzaal, OWC, in een zaaltje krachttraining deden waar de biertoog in de hoek stond. Het ging natuurlijk ook om de gezelligheid, we hadden die club zelf opgericht. Uiteindelijk heb ik twee jaar voor OWC gereden en ben vervolgens 5 jaar amateur geweest. Ik ging onverstoorbaar door omdat ik het leuk vond. En omdat ik als kind in plaats van prestatiedruk, juist vrijheid heb ervaren. Mijn ouders waren geen praatpaal, ze hadden 7 kinderen en een drukke boerderij. Je moest het toch vooral zelf uitzoeken.”

Geduld

“Ik heb van nature veel geduld. Dat heeft me tijdens het koersen geholpen maar ook tegengewerkt. Zo werd ik in mijn derde jaar als amateur al tweede tijdens de ronde van Noord-Holland omdat ik me tijdens de race niet gek had laten maken en pas laat in de aanval ging. Dat leverde me een plek in de nationale selectie op: bondscoach Joop Middelink kwam na de wedstrijd naar me toe en nodigde me uit voor de ronde van België. Geweldig, ik zat in de nationale ploeg, mocht rijden in een oranje trui! Maar het pakte soms ook minder goed uit, ik heb ook de boot gemist omdat ik te afwachtend koerste. Maar ik heb mijzelf altijd hoge doelen gesteld. Ik had respect voor iedereen maar ging niks en niemand uit de weg. Ik zat in een hele goede lichting, was lang niet de beste. Maar als ik verloor, ging ik gewoon harder trainen.”

“Bovendien was ik een stuk minder goed gebekt dan de meeste van mijn concurrenten: ik stotterde en kwam ook nog eens uit Denekamp. Niet direct de beste manier om je in de kijker te rijden. Dat hoorde ik ook van Henk Nijdam, de vader van Jelle. Die kwamen uit Drenthe. Jelle werd pas ontdekt toen de bondscoach toevallig via de tamtam hoorde dat er een hele goeie rondreed in Drenthe en besloot eens te gaan kijken. Tegenwoordig is dat beter georganiseerd met allemaal regionale selecties. Iedereen wordt van voor naar achter doorgemeten en je weet precies welke vermogens iemand trapt. Als dat in mijn tijd zo was geweest, had ik er veel eerder bij gezeten.”

Rust

“Ik heb altijd geweten dat rust een belangrijk onderdeel van de training is. Ik wilde vanaf het begin sowieso zelf weten hoe het zat en had een hele stapel boeken over trainen. Dat rusten heeft Adrie van der Poel van mij overgenomen: ‘Als Hennie gaat slapen, dan ga ik ook maar slapen.’ Adrie was wel een hele andere coureur dan ik, hij was in de eerste uren veel sneller. Ik was meer een ausdauwer, kwam pas later tot mijn recht. We trainden samen voor het crossen. De eerste keer dat hij meedeed aan het NK veldrijden reed hij direct van voren mee en werd opgenomen in de selectie voor het WK. Al die crossers kwaad: ‘Laat ‘m op de weg blijven, hij heeft hier niets te zoeken!’ Maar hij was gewoon hartstikke goed.’

“Dat yoga-achtige kwam ook goed van pas tijdens grote rondes, zoals de Tour. Na een etappe ging ik in de auto zitten en kon dan gewoon in slaap vallen. Raas en Post werden daar gek van. Net als Adrie waren dat van die raspaarden, altijd nerveus voor de wedstrijd. Lag ik lekker in de auto te slapen, waren zij druk bezig met wat er allemaal goed en fout was gegaan. Ik zat sowieso wat anders in elkaar dan veel van mijn collega-renners uit het Westen. Zoals Gerrie Knetemann, die ging zijn tegenstanders bewust demotiveren. Kwam hij voor de wedstrijd naar ons toe met een plannetje om een concurrent te sarren. Ging hij eerst bij hem langs en vroeg hem of hij wel goed had geslapen. Hoezo? Nou, je ziet zo witjes. Vijf minuten later ging de volgende dan bij hem langs met dezelfde vraag. En ga zo maar door. Tot hij het zelf ging geloven. Ik zou het zelf nooit bedacht hebben, maar dat leer je wel als je in de Kinkerstraat in Amsterdam bent geboren.”

Tegenslag selectie

“Na goede resultaten in 1970 in de Ronde van Joegoslavië mocht ik naar Papendal om me te selecteren voor het WK. Ik presteerde continu goed maar was niet assertief genoeg. Bovendien zat ik scheef op m’n fiets; de bondscoach had daar een geweldige hekel aan, die wilde mooie pedaleurs. En hoewel ik er, zeker als het zwaar werd, altijd bij zat, mocht ik niet mee. Een enorme teleurstelling, ik knokte voor het hoogst haalbare. Een jaar later was het weer hetzelfde verhaal, mocht ik weer niet mee.”

“Weer een jaar later waren de Olympische spelen van München. Ik zat in de selectie voor de ploegentijdrit en had concurrentie van een paar hele goede jongens. Ik had besloten niet nogmaals af te vallen en reed tijdens een selectiewedstrijd van 100 km in Duitsland steeds 25 meter langer op kop. Ik heb me toen echt helemaal het graf in gereden en me ten koste van Frits Schür gekwalificeerd. Toen we na die wedstrijd bij het hotel aankwamen was de slagboom dicht. Ik was zo kapot dat ik niet eens meer kon afstappen en ben rondjes blijven rijden, zoveel pijn in mijn billen! De verzorger heeft me tenslotte uit moeten kleden en in bad gelegd. Ik heb nooit meer zo’n spierpijn gehad na een wedstrijd, maar ik zat erbij.”

Olympische spelen

Over de Olympische spelen van München hangt een rouwsluier vanwege de Palestijnse aanslag op de Israëlische ploeg. Hennie werd Olympisch kampioen wat gemengde reacties opleverde. Hennie: “De gijzeling was vlak bij ons in het Olympisch dorp maar ging volledig langs ons heen. We zijn de eerste dag van de aanslag gewoon gaan trainen. We hoopten eigenlijk vooral dat de wedstrijd door zou gaan. Ik had maar een doel, Olympisch kampioen worden, ik leefde in een tunnel. Het is nooit in me opgekomen om niet te gaan rijden. En ik weet niet of ik het nu anders had gedaan. Als ik de mensen naar de mond wil praten zeg ik natuurlijk dat ik niet zou rijden. Maar ik had een droom waar alles voor moest wijken. En de Israëli vonden dat de spelen door moesten gaan, dat we niet moesten toegeven aan het terrorisme. Ik sta nu wel anders in het leven, ik ben grootvader en heb veel meegemaakt. Zo verongelukte Fabio Casartelli in 1995 toen ik assistent-ploegleider bij de Amerikaanse ploeg Motorola was. Ik zag hem in foetushouding in een plasje bloed op het asfalt liggen. Hij had een zoontje van drie maanden en ik was ook vader. Lag hij daar zwaargewond, maar de koers ging gewoon door en ik moest verder. Hij is met een helikopter naar het ziekenhuis in Tarbes gebracht. Via de koersradio hoorde ik dat hij was overleden: ‘Fabio Casartelli est décédé dans l’hopital de Tarbes’. Verschrikkelijk, dat kwam hard aan, ik had er nooit bij stilgestaan dat je dood kon gaan met wielrennen. En de huldiging ging gewoon door met van die dansende Coca Cola-meisjes. Wij stonden er als geslagen honden bij. Heel onwerkelijk.”

Complementair

Wielrennen is een individuele sport, je moet zelf trappen, maar om te winnen moet wel goede mensen om je heen verzamelen. Hennie had het geluk dat hij al vroeg in zijn carrière ‘Broer’ Oude Keizer tegenkwam, trainer van de Oldenzaalse Wieler Club, OWC. Hoewel Oude Keizer eerst helemaal niks in Hennie zag, nam hij hem wel op sleeptouw. Hennie: ‘Hij zag zoveel fouten dat hij eigenlijk vond dat ik beter kon stoppen. Maar we hadden een klik, best bijzonder, ik had de mentaliteit van een Tukker, een beetje argwanend, mensen niet vertrouwen. En omdat ik 100% deed wat hij zei, gunde hij me de tijd om beter te worden. Hij introduceerde ook de intervaltrainingen, een nieuw fenomeen in die tijd. Toen ik in 1975 bij de Frisol-ploeg tekende, kwam ik de Vlaming José de Cauwer tegen. José was een geboren en getogen Antwerpenaar, een echte wereldburger die makkelijk praatte. Een totaal ander mens dan ik, maar toch klikte het. Hij was een goede wielrenner, hij klopte eens Roger de Vlaminck in een massasprint. Toch koos hij er voor om met mij een verbond aan te gaan: hij als tacticus en voorbereider, ik als afmaker. Niet in een verhouding van knecht en kopman, maar als gelijken. Ik kon niet excelleren zonder José, hij had een intuïtiever gevoel voor de koers dan ik, had mensenkennis. Acht jaar lang hebben we samen gereden. Je hoorde wel ‘waar Hennie fietst is De Cauwer ook’. José was ook op de bruiloft van mijn broer Jos waar ik tijdens de huwelijksmis in het kerkkoor het Ave Maria zong. Voor hem onbegrijpelijk, dat een wereldkampioen zoiets deed! Dat zou in Vlaanderen ondenkbaar zijn, daar gingen ze heel anders om met status dan in Overijssel.

Verlangen, geloven doen

Omdat Hennie vanwege zijn profcarrière vaak lange tijd van huis was, kwam zijn gezin in de verdrukking. Op aanraden van José de Cauwer volgt Hennie in ’78 in Antwerpen een cursus op het vlak van persoonlijke ontwikkeling. Hennie: “Ik wilde gelukkiger zijn met mijn gezin en deze cursus kon me daarbij helpen. Een van de mantra’s waar we mee werkten was ‘Verlangen, geloven, doen’. Het was een hele intensieve cursus, ze hebben mijn hele onderbewustzijn uit elkaar getrokken. En hoewel het helemaal niet de bedoeling was, heeft die cursus mij ook doen beseffen dat ik de Tour kon winnen. Het vuurtje begon te smeulen. Ik realiseerde me toen dat je iets waar je goed in bent, altijd kunt verbeteren. Ik heb het geluk dat ik van moeder natuur een geweldig lichaam met fantastische waardes heb gekregen. Maar ondanks dat, ben ik er altijd aan blijven werken, ik kon net wat harder trainen dan de rest. En ik had ook altijd zin om te rijden, of het nu -15 of + 30 was. Vooral Italianen stonden altijd te mekkeren als het koud was of regende.”

Ploegleider

Veel wielrenners blijven na hun profcarrière in het wielerwereldje actief. Hennie werd ploegleider: “Het is een prachtige uitdaging voor een coach om mensen te motiveren. Want als de wil en het geloof er niet zijn, wordt het niets. Ik ben eigenlijk per ongeluk in het ploegleiderschap gerold. Ik werd gevraagd voor Team Stuttgart, een jonge, Duitse ploeg. Hoewel ik helemaal niet wist of ik het zou kunnen, heb ik het toch gedaan. De muur was net gevallen, er zaten veel Oost-Duitse renners met een hoop potentie in de ploeg. Ik ben mezelf toen wel tegengekomen: de begeleidingsstaf was veel te klein waardoor ik werd opgeslokt door allerhande praktische zaken. Aan het coachen en begeleiden van de jongens kwam ik nauwelijks toe. Stond ik op mijn verjaardag om half 2 ‘s nachts nog een fietsenrek op de auto te monteren. Hierdoor kwam mijn echte kwaliteit er niet uit. En het lukte mij niet om dat te veranderen, ik kon niet met mijn vuist op tafel slaan. En dat moet je als ploegleider wel kunnen.”

“Op een geven moment moesten we op zoek naar een nieuwe sponsor en kreeg ik een telefoontje van iemand van Deutsche Telecom: “Ich sollte doch mit Sie sprechen. Sie sind zu Vertrauen.” Een goed gevoel, dat betekent toch dat je wat nagelaten hebt. Deutsche Telecom is later als sponsor ingestapt. Door financieel wanbeheer van de twee sponsoren van het eerste uur, is het voor mij uiteindelijk niet goed afgelopen. Ik ben er met het hele management uitgevlogen toen Deutsche Telecom de ploeg overnam. Ik zat enorm in de rats, ik stond op straat en moest toch geld verdienen. Bovendien lag ik in scheiding. Veel verdriet en ellende. Gelukkig werd ik toen door Jim Ochowicz, ploegleider van de sterke Amerikaanse Motorola-ploeg gevraagd om assistent-ploegleider te worden. Daar heb ik vervolgens een hele goede tijd gehad.”

Emoties

Tukkers staan niet bekend om het uiten van hun emoties en Hennie vormt daarop geen uitzondering. Hennie: “De emoties liggen diep bij mij. Kwam ik tijdens het wereldkampioenschap als eerste over de streep, stak ik 1 arm in de lucht. Pas veel later juich ik wat uitbundiger met twee armen. Dat komt door die mentaliteit van ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Terwijl ik toch echt geweldig blij was! Ook het Wilhelmus vond ik prachtig, maar ik huilde er niet bij. Alhoewel ik tegenwoordig wel vochtige ogen krijg als ik het hoor. De laatste keer dat ik echt mijn emoties niet kon beheersen was bij de begrafenis van mijn moeder. Tijdens de kerkdienst brak ik volledig, dat kwam van heel diep. Ik heb het DNA van mijn moeder: nooit moe, altijd werken en niet zeuren. Ze stond altijd voor ons klaar, maar wel vooral met de praktische zorg, er was weinig ruimte voor emoties.”

“Mijn ouders hebben veel meegemaakt, het geloof heeft hen daarbij overeind gehouden. Zoals het gevraagd werd, zo leefden zij. Ik heb als kind nog op mijn knieën de rozenkrans gebeden en ben een tijdje misdienaar geweest. Maar dat was niet vol te houden toen ik wedstrijden op zondag ging rijden. M’n vader vond dat maar niets: fietsen is ook werken. Al met al behoorlijk strikt. Maar iedereen heeft zo z’n eigen manier om het geloof te belijden. Ik had bijvoorbeeld niet het gevoel dat ik het winnen van een wedstrijd aan de almachtige te danken had. Geloof biedt wel troost, vertrouwen en houvast. Ik heb altijd geprobeerd om goed te leven. Ik denk ook wel dat de meeste mensen een positieve associatie hebben als ze de naam Hennie Kuiper horen. Ik zou er ook niet mee kunnen leven als dat niet zo was.”

Dichter bij het raampje in de hemel

Wat voor doelen kan iemand nog hebben die alles al heeft bereikt? Hennie: “Doelen stellen toen ik nog fietste was niet moeilijk. De doelen die ik me nu stel zijn minder strak omlijnd. Gedisciplineerd leven. Hard voor mezelf, vriendelijk voor mijn medemens. Terwijl die hardheid tegenwoordig vaak juist op de omgeving is gericht. Verschrikkelijk hoe mensen via social media de meest grote rotzooi de wereld in slingeren. Dat is echt het vergif van de samenleving. Het leven an sich is mooi, boeiend en spannend. Er zijn genoeg zaken die me aan het denken zetten en ik sta open voor nieuwe ontmoetingen. Zo ben ik nu bijvoorbeeld fietsburgemeester van Enschede. Op mijn leeftijd is gezond zijn ook belangrijk: oud worden maar niet in gebreke. Ik heb niet het gevoel dat ik in reservetijd zit. Hoewel ik weet dat ik net als iedereen uiteindelijk dood ga, ben ik niet bezig om in de hemel dichter bij het raampje te mogen zitten. Eigenlijk het grootste probleem waar ik nu mee worstel, is dat ik mijn agenda niet onder controle krijg. Dat is het nadeel van BN-er zijn, alles loopt altijd uit.”

Gearmd met zijn vrouw Marianne zwaait Hennie ons na tweeënhalf uur interview in de deuropening uit.